-
1 glauben
glauben♦voorbeelden:ich glaube dir jedes Wort • ik geloof alles wat je zegtich glaube dir kein Wort • ik geloof geen woord van wat je zegtjemanden glauben lassen, machen • iemand doen gelovenkaum zu glauben! • niet te geloven, ongelofelijk!jemandem glauben • iemand gelovenjemandem etwas glauben • iets aannemen van iemandich glaube ihm seine Krankheit nicht • ik geloof niet zo in zijn ziekteman glaubte ihm den Sinneswandel nicht • men was er (nog) niet zo van overtuigd dat hij van mening, opvatting veranderd isdas kannst du mir glauben! • dat kun je van mij aannemen!wer hätte das geglaubt! • wie had dat gedacht, kunnen denken!wers glaubt, wird selig! • een gek die het gelooft!ich glaube gar! • nee toch!, nee, nou nog mooier!das glaube ich gern! • ik geloof het graag!ich glaube, ja • ik geloof, denk van welich glaube, nein • ik geloof, denk van nietich glaube schon • ik geloof van weldas glaube ich wohl! • dat wil, kan ik wel geloven!an die Wahrheit glauben • in de waarheid geloven¶ 〈 spreekwoord〉 wer einmal lügt, dem glaubt man nicht, und wenn er auch die Wahrheit spricht • ±ieen leugenaar wordt niet geloofd, al zweert hij bij zijn ziel en hoofd/i -
2 daran glauben müssen
daran glauben müssen -
3 Teil
Teil1〈m.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:zum Teil • gedeeltelijk, ten delezum großen Teil • voor een groot, goed deel, grotendeels————————Teil2〈o.; Teil(e)s, Teile〉1 stuk, deel♦voorbeelden:1 ein gut Teil • een flinke portie, heel watdas obere Teil des Kleides • het bovenstuk van de jurk————————Teil3〈m. & o.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:1 ein gut(er) Teil • een goed, groot deel〈 informeel〉 sein(en) Teil ab-, weghaben • (a) zijn portie gehad hebben; (b) ervan langs gekregen hebben • (c) eraan hebben moeten gelovensein(en) Teil zu etwas beisteuern • zijn deel, het zijne tot iets bijdragener wird sein(en) Teil schon noch bekommen • hij zal zijn portie (straf) nog wel krijgenich denke mir mein(en) Teil • ik denk er het mijne vanjemandem sein(en) Teil geben • (a) iemand zijn deel geven; 〈 (b) figuurlijk〉iemand zijn vet, portie gevensein(en) Teil zu tragen haben 〈 figuurlijk〉 • zijn deel, (aan) zijn lot te dragen hebbenzu gleichen Teilen • in gelijke, evenredige delenjeder half zu seinem Teil mit • iedereen droeg het zijne (ertoe) bij
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский